Haringtellers

Haringtellers vanuit de bun van een botter. De haring vaak nog levend, bleef vers omdat de bun in verbinding stond met het zoute Zuiderzeewater. Diepvries was er nog niet. Op de achtergrond de kluiverboom en er overheen de aap. Deze bijzeilen werden gezet om met meer kracht de visnetten bijvoorbeeld een kuul om aal te vangen, door het water te kunnen slepen.

Dit kan een foto van overal rond de Zuiderzee zijn. Geen klederdracht!

Haring werd op een bijzondere manier geteld en afgeslagen. Het woord veilen werd in de vishandel nooit gebruikt. Een worp, twee gladde haringen in iedere hand, dus 4 stuks. 50 worp was een tal, dus 200 haringen.

Iemand op de wal, die controleerde, riep dan; “krijt ‘m” en zette een krijtstreepje op een houten lat. Een belangrijke man, omdat de tellers, losse maar behendige krachten, betaald kregen naar de getelde hoeveelheid. Hun bijnaam was koppenjongens. Dit had te maken met de kop jenever, die nodig was om een stevige hand van tellen te hebben. Ja, vis moet zwemmen! 50 tal was een LAST haring. Dus tienduizend stuks.

Deze historische manier van rekenen van voor het decimale stelsel in een veelvoud van 5 is soms op de markt nog te horen. 7 stuivers Mevrouw! Dat wil zeggen 7 x 5 is 35 cent. Ook nog terug te vinden bij de boeren in Zuid-Duitsland waar 10 ton appelen (10.000 kilo) nog steeds een LAST appelen wordt genoemd.